Een constante, op het gebied van wiskunde, is een waarde die vast blijft en niet kan veranderen binnen de gestelde voorwaarden (in een algebraïsch probleem bijvoorbeeld).
Een constante is het tegenovergestelde van een variabele die een numeriek gegeven is dat verschillende waarden aanneemt.
De numerieke waarde van de constante is niet altijd bekend. Stel bijvoorbeeld dat we een lineaire functie hebben van de volgende vorm: y: ax + b. In dit geval zijn x en y de variabelen, terwijl a en b constanten zijn die altijd worden vermenigvuldigd met respectievelijk x en 1. Dit, ongeacht de waarde die x en y aannemen.
Evenzo kunnen we in differentiaalvergelijkingen y '= uitdrukken door als y = Aebx, waarbij y de afhankelijke variabele is; x, onafhankelijke variabele; e, de constante van Napier of het getal van Euler; A, de integratieconstante; en ten slotte is b de evenredigheidsconstante.
De voorgaande voorbeelden komen uit de algebra, maar we kunnen constanten vinden in andere disciplines zoals meetkunde. Bijvoorbeeld in de vergelijking van een parabool zoals de volgende: y = x2+ 5x-9, 9 is een constante, evenals 5 wat een coëfficiënt is.
Evenzo is er ook het concept van constante in een andere wetenschap, zoals de natuurkunde, waar het wordt gedefinieerd als een grootte die in de loop van de tijd onveranderd blijft.
Evenzo is bij het programmeren een constante een waarde die niet kan worden gewijzigd bij het uitvoeren van een programma en alleen kan worden gelezen. Het komt dus overeen met een gereserveerd gebied in het geheugen van de computer.
Voorbeeld van constante
Laten we eens kijken naar enkele voorbeelden van constant. Stel dat een persoon een salaris ontvangt dat uit twee delen bestaat, een vast of constant, dat onveranderlijk is ongeacht hun productiviteit, en een ander variabel deel dat afhangt van de behaalde resultaten (bijvoorbeeld de betaling van een commissie voor elke gemaakte verkoop).
Stel dat een bedrijf zijn handelswaar verkoopt voor 8 euro per eenheid. Dit is een constante die wordt vermenigvuldigd met het aantal verkochte eenheden om de waarde van de totale verkoop aan het einde van de analyseperiode te vinden.
We kunnen ook het geval noemen van parameters zoals π, die altijd ongeveer 3,1416 is, en e (die we al eerder noemden), waarvan de waarde ongeveer 2,7183 is. Beide zijn constant.
Een ander voorbeeld dat vaak veel wordt gebruikt is dat van de snelheid waarmee een auto kan gaan, bijvoorbeeld 90 kilometer per uur. Dit is een constante die zou moeten worden vermenigvuldigd met de verstreken tijd om de afgelegde afstand te berekenen. Als u bijvoorbeeld in het genoemde geval twee uur hebt gereden, heeft u 180 kilometer afgelegd (90 × 2 = 180).